Belangrijk verschil: het belangrijkste verschil tussen 'jouw' en 'jij bent' is dat 'jouw' de bezittelijke vorm van jou is, terwijl 'jij bent' staat voor 'jij bent'. 'Uw' moet op dezelfde manier worden gebruikt als zijn of haar. 'You're' mag alleen worden gebruikt waar het in de zin kan worden vervangen door 'u bent'.
De verwarring tussen 'uw' en 'u bent' is een van de meest voorkomende fouten in de Engelse taal. Om dit te voorkomen, moet men onthouden dat het belangrijkste verschil tussen 'uw' en 'u bent' is dat 'uw' de bezittelijke vorm van u is, terwijl 'u bent' staat voor 'u bent'. 'Uw' moet op dezelfde manier worden gebruikt als zijn of haar. Bijvoorbeeld: dit is uw pen / dit is zijn pen / dit is haar pen.
Aan de andere kant moet 'u bent' alleen worden gebruikt waar het in de zin kan worden vervangen door 'u bent'. Bijvoorbeeld: gaat u winkelen? / Ga je winkelen? Kortom, 'jij bent' is een samentrekking. Contracties zijn wanneer twee woorden in één worden gecombineerd door een apostrof (') te gebruiken. De woorden 'jij' en 'zijn' worden gecombineerd met een apostrof om het in te korten tot 'jij bent'. Andere voorbeelden van een samentrekking zijn 'hij is', 'zij is', 'het is', 'zij hebben', 'zou moeten hebben', 'niet doen', 'is niet', etc.
De gemakkelijkste manier om een fout te vermijden is om de volledige versie te schrijven, dwz gebruik 'jij bent' in plaats van de samentrekking, 'jij bent'. Het is beter om het op te schrijven in plaats van een fout te maken en blijkbaar zwakke grammaticale vaardigheden te hebben.
Voorbeelden van 'uw':
- Gaat je maag grommen?
- Je boek ligt op tafel.
- Ik kan je handschrift niet lezen.
- Dit zijn je instructies voor vandaag.
- Wat is jouw naam?
- Is dit jouw pen?
- Dit is jouw stoel en deze is van mij.
Wat is er met je hond gebeurd? - Je hier zijn veroorzaakt problemen.
Voorbeelden van 'you're':
- Je bent een goede vriend. (Je bent een goede vriend.)
- Ik weet niet waar je het over hebt. (Ik weet niet waar je het over hebt.)
- Als je honger hebt, moet je waarschijnlijk iets eten.
- Ik denk dat je heel slim bent.
- Dat meen je toch niet serieus!
- Je komt te laat.
- Draag je dat?
- Ik denk dat je liegt.
- Als je klaar bent, kunnen we gaan.
- Ik kan niet geloven dat je een dokter bent!
- Als je van mijn leeftijd bent, zal je het begrijpen.