Sleutelverschil: vast lichaam, vloeistof, gas en plasma zijn de vier primaire toestanden waarin materie op aarde te vinden is. Solid is een materietoestand met een vaste vorm en een vast volume. Vloeistof is een toestand van materie die geen vaste vorm heeft maar een bepaald volume heeft.
Solid is een materietoestand met een vaste vorm en een vast volume. Een vaste stof bestaat uit kleine deeltjes materie, zoals atomen en moleculen die door chemische bindingen bijeen worden gehouden. De atomen en moleculen worden stevig op hun plaats gehouden, waardoor de vaste stof niet van vorm of volume kan veranderen. Vandaar dat een vaste stof de vorm van een container niet als een vloeistof kan vullen of de ruimte van een container zoals een gas kan vullen.
De atomen en moleculen in een vaste stof zijn stevig aan elkaar gebonden in een regelmatig geometrisch rooster of onregelmatig. Het reguliere geometrische raster komt het meest voor en is te vinden in de meeste vaste stoffen, inclusief ijs. Vaste stoffen met onregelmatig gebonden atomen staan bekend als amorfe vaste stoffen. Dit omvat glas en polystyreen.
Wanneer sommige vaste stoffen worden verwarmd, wordt de energie van de warmte door de atomen geabsorbeerd. De atomen worden dan verlaten en beginnen rond te bewegen. De verbindingen die het atoom op zijn plaats hielden, hebben de neiging los te raken, waardoor de atomen verder van elkaar af kunnen bewegen. In wezen is dit het proces van smelten. Wanneer de vaste stof grondig is gesmolten, wordt deze geacht een vloeistof te zijn.
Vloeistof is een toestand van materie die geen vaste vorm heeft maar een bepaald volume heeft. Vloeistof bestaat uit kleine deeltjes materie, zoals atomen en moleculen die bijeengehouden worden door chemische bindingen. Vloeistof deelt veel van zijn kenmerken met de vaste en gasvormige toestanden. Zoals vergelijkbaar met een gas is het vrij vloeiend en kan het de vorm aannemen van de container waarin het is geplaatst, maar in tegenstelling tot een gas kan het niet elke ruimte van de container vullen. De dichtheid van vloeistof is dichter bij vast dan bij gas en beide worden aangeduid als gecondenseerde materie. Een onderscheidende eigenschap van de vloeibare toestand is de oppervlaktespanning die resulteert in het bevochtigen van objecten wanneer deze erin worden gedompeld.
Vloeistofdeeltjes zijn stevig maar niet star begrensd, waardoor het de mogelijkheid heeft om te vloeien. Ze kunnen ook vrij rond elkaar bewegen, met beperkte mobiliteit van deeltjes. De transformatie van vloeistof naar andere toestanden heeft te maken met zijn moleculen; als vloeistof wordt verwarmd, nemen de moleculen toe in trillingen en beweging, waardoor ze grotere afstanden tussen hen creëren. Naarmate de afstand groter wordt, verandert de vloeistof na enige tijd in een gas. Tijdens het stollen, wanneer de vloeistof wordt afgekoeld, komen de moleculen bij elkaar en vormen een specifieke orde, bekend als kristalliseren. De onderlinge banden worden stijver en sterker en komen uiteindelijk samen om een solide te worden. Water is de meest voorkomende vloeistof op aarde en wordt beschouwd als een noodzaak voor levensonderhoud.