Belangrijkste verschil: in het christendom, betekenen de twee termen in het algemeen hetzelfde. Ze verwijzen allebei naar mensen met een leidende rol om mensen te begeleiden en te adviseren over hun spiritualiteit. In de rooms-katholieke kerk is de bisschop een kantoor waar ze verantwoordelijk zijn voor de zorg voor een groep kerken en gemeenten.
In het christendom, betekenen de twee termen in het algemeen hetzelfde. Ze verwijzen allebei naar mensen met een leidende rol om mensen te begeleiden en te adviseren over hun spiritualiteit. Beide bisschoppen en predikanten hebben de neiging om over een kerk te kijken, waar zij preken en leiding geven aan hun gemeente.
In feite weerspiegelen de letterlijke betekenis van deze termen dit. De term 'pastor' komt van het Latijnse zelfstandig naamwoord 'pastor' dat 'herder' betekent. De term verwijst naar het Latijnse werkwoord 'pascere' wat betekent 'leiden tot weiden, op grazen staan, oorzaak om te eten'. Het trekt een parallel met de leringen van Jezus Christus, waar het volk werd aangewezen als een kudde schapen, en Jezus stelde Petrus aan als de 'voorganger' door hem te zeggen: 'Herder Mijn schapen'.
De term bisschop heeft daarentegen een vergelijkbare betekenis. Het woord is een Engelse afleiding van de Griekse term 'epískopos', wat zich vertaalt als 'opziener' of 'bewaker'. De term wordt oorspronkelijk gebruikt in het Nieuwe Testament van de Griekse christelijke Bijbel.