Belangrijk verschil: de woorden 'zijn' en 'zijn' zijn werkwoordsvormen. 'Been' wordt in de verleden tijd gebruikt, terwijl 'Zijn' in de tegenwoordige tijd wordt gebruikt.
Zowel de woorden 'zijn' als 'zijn' zijn vormen van het primaire hulpwerkwoord 'zijn' en worden in verschillende grammaticale structuren gebruikt.

Bijvoorbeeld:
- John was al eerder (als bijvoeglijk naamwoord).
- Ze had het verjaardagsplan serieus genomen (met bijvoeglijk naamwoord).
- Ze hebben een uur in de buurt van het station gewacht (in het huidige perfecte werkwoord).
- Hij was al lang eerder op zoek naar de chauffeur (in het verleden perfect werkwoord).
- Hij zal tegen volgende maand in drie landen zijn geweest (in de toekomst perfect).

Het woord 'zijn' is de onvoltooid deelwoord-vorm van het werkwoord 'zijn'. Het wordt gebruikt in de progressieve of ononderbroken vorm van werkwoorden. Het kan ook als bestaan betekenen. Het wordt algemeen gebruikt in de betekenis van iets dat aan de gang is. Het kan samen met 'hebben' worden gebruikt. Het kan ook als zelfstandig naamwoord worden gebruikt. Voor werkwoord vereist het een andere vorm van 'erbij zijn'. In een andere context kan het ook worden gebruikt in de ononderbroken gespannen vorm van verleden en heden. Het wordt ook gebruikt in de vorm van een bijvoeglijk naamwoord. Volgens de basisregels wordt het altijd gebruikt met hulpwoorden, zoals ben, is en was.
Bijvoorbeeld:
- Ik word overwogen voor de race nominaties (als zelfstandig naamwoord).
- Ze was aardig voor de consument (zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord).
- Hij wordt intramuraal (tegenwoordige ongedraaide tijd).
- Richard werd overwogen voor de prijs (verleden onafgebroken tijd).
Vergelijking tussen Been en Being:
geweest | Wezen | |
Het formulier | Het is het voltooid deelwoord van 'zijn'. | Het is de onvoltooid deelwoord-vorm van werkwoord 'zijn'. |
Oorsprong | Vóór de 900; Middel Engels | Tijdens 1250-1300 Midden-Engels. |
Gespannen vormen | Het wordt gebruikt in perfecte, perfecte en toekomstige onvoltooid verleden tijden. | Het wordt gebruikt in de continue vorm van verleden, heden en toekomstige tijd. |
Gebruikt als | Het wordt niet gebruikt als zelfstandig naamwoord. | Het wordt gebruikt als een zelfstandig naamwoord. |
Ook bedoeld voor | Het wordt niet gebruikt als een woord voor een schepsel. | Het wordt gebruikt als een woord voor een schepsel. Bijvoorbeeld: we zijn allemaal levend wezen. |
Andere vormen | Het wordt zowel als werkwoord als als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. | Het wordt samen met het werkwoord gebruikt. |
Voorbeeld | Ik heb het laatste uur gespeeld. | Het ongeluk werd veroorzaakt doordat hij zo onverantwoordelijk was. |