Belangrijk verschil: Atomen zijn de basiseenheden waarvan alle materie is gemaakt. Atomen zijn klein, variërend van 0, 1 tot 0, 5 nanometer breed. Elk atoom van elk element bestaat uit protonen, neutronen en elektronen. Atomen van verschillende elementen komen samen om moleculen te maken. Dit gebeurt via een chemische reactie. Een molecuul is de kleinste hoeveelheid van een chemische stof die kan bestaan.
Een element is een zuivere chemische substantie die een of een type atoom heeft, onderscheiden door zijn atoomnummer. Het atoomnummer is afgeleid van het aantal protonen dat aanwezig is in de kern van het element. Er zijn in totaal 118 elementen geïdentificeerd, verdeeld over metaal, metalloïden en niet-metalen. Elk element heeft zijn eigen set eigenschappen. De meeste elementen zijn beschikbaar op de aarde, terwijl een paar kunstmatig zijn ontwikkeld door kernreacties. Een element is al in zijn ruwste vorm en kan niet verder worden afgebroken. Alle elementen zijn te vinden in het periodiek systeem, opgesomd met atoomnummer.
Elk atoom van elk element bestaat uit protonen, neutronen en elektronen. De protonen en neutronen vormen de kern van het atoom en bevinden zich in het midden van het atoom. De kern is omgeven door een wolk van elektronen die door een elektromagnetische kracht aan de kern zijn gebonden. De elektronen hebben een negatieve lading, waardoor ze worden aangetrokken door de kern, omdat de protonen in de kern een positieve lading hebben. Neutronen hebben echter geen lading.
Het aantal protonen, neutronen en elektronen in een atoom bepalen welk element het is. Bijvoorbeeld: een atoom van ijzer heeft 26 protonen, 30 neutronen en 26 elektronen. Elk atoom van ijzer heeft deze configuratie.
Atomen van verschillende elementen komen samen om moleculen te maken. Dit gebeurt via een chemische reactie. Bijvoorbeeld: twee waterstofatomen en één zuurstofatoom worden gecombineerd om een watermolecuul te maken.
Een molecuul kan heel andere eigenschappen hebben dan de elementen waaruit het is gemaakt. Bijvoorbeeld: water gedraagt zich heel anders dan zuurstof of waterstof, hoewel het bestaat uit twee waterstofatomen en één zuurstofatoom.
Bovendien kan een atoom niet onafhankelijk in de natuur bestaan zonder ergens aan te hechten. We zullen nooit slechts een enkel zuurstofatoom of een enkel koolstofatoom vinden. Het is altijd verbonden met iets, zoals O2 (zuurstof) of CO2 (koolstofdioxide). Wanneer het molecuul in een molecuul is gebonden, kan het onafhankelijk in de natuur bestaan. Daarom kunnen we altijd een molecuul zuurstof, een molecuul koolstofdioxide, een molecuul water (H2O), enz. Vinden.
In een molecuul zitten de atomen in een bepaalde vorm of vorm aan elkaar. Dit is voornamelijk afhankelijk van het aantal bindingen dat het atoom kan maken. Atomen vormen moleculen door chemische verbindingen met elkaar te vormen. Zuurstofatomen hebben altijd twee bindingen met andere atomen, koolstofatomen hebben altijd vier bindingen met andere atomen en stikstofatomen hebben altijd drie bindingen met andere atomen. Hierdoor heeft een bepaald type molecuul altijd een bepaalde vorm, zoals vijfhoekig, zeshoekig, lateraal, bi-lateraal, etc.
Moleculen hebben de neiging om te groeperen, hun vorming is afhankelijk van hun toestand. Zoals in een gasvormige toestand neigen de moleculen er gewoon rond te vliegen. In vloeibare toestand hebben de moleculen de neiging om losjes bij elkaar te worden gegroepeerd, zodat ze nog steeds kunnen bewegen. Terwijl in vaste toestand de moleculen dicht op elkaar gepakt zijn en alleen kunnen trillen.
Moleculen worden meestal weergegeven in een molecuulformule. Bijvoorbeeld: O2, H2O, CO2, C6H12O6 (suiker). De molecuulformule is de naam van het element gevolgd door het aantal atomen van dat element in het molecuul.